Skip to main content
Nieuws overzichtspagina
Nieuws, tips & achtergrond
Publicatiedatum
20.03.2025

STOS en meertaligheid bij lagereschoolkinderen

De meeste meertalige kinderen met STOS op onze school zijn successieve vroege tweedetaalverwervers. Maar wat betekent dat nu eigenlijk? Wat zijn de valkuilen bij diagnosestelling? Welke uitdagingen ervaren die kinderen op school en hoe kan de logopedist hen begeleiden? 

STOS-klas

De taalontwikkeling bij meertalige kinderen

De taalontwikkeling van meertalige kinderen verschilt van die van eentalige kinderen. Wil je weten hoe dat in elkaar zit? Lees hier verder.

Simultaan vs. successief vs. vroeg

We moeten een onderscheid maken tussen een simultane tweedetaalverwerving en een successieve/sequentiële tweedetaalverwerving:

  • Bij een simultane taalverwerving hoort het kind twee of meerdere talen vanaf de geboorte. 
  • Bij een successieve taalverwerving komt het kind in contact met de tweede taal nadat het reeds een basis in zijn moedertaal verwierf. 

Binnen de groep van de kinderen met een successieve taalverwerving moet je dan nog een onderscheid maken tussen de vroege tweedetaalverwerving (het kind hoort pas een tweede taal nadat het zelf in een eerste taal is beginnen praten voor de leeftijd van 6 jaar) en een tweedetaalverwerving, na de leeftijd van 6 jaar.

De meeste kinderen op onze school behoren tot de groep van de successieve vroege tweedetaalverwervers. Hoe verloopt de tweedetaalverwerving bij deze kinderen in een typische ontwikkeling?

Tussentaal en interferentie

Kinderen verwerven een tweede taal door actief te luisteren naar wat hun omgeving tegen hen en tegen elkaar zegt. Op basis van wat ze horen, stellen ze onbewust hypotheses over wat woorden betekenen in hun tweede taal. Ook stellen ze hypotheses over hoe de regels van de tweede taal in elkaar zitten.

Tijdens het leren van die tweede taal ontstaat er een soort tussentaal. Deze taal verandert regelmatig in de loop van het verwervingsproces. Voor sommige aspecten gaan tweedetaalverwervers uit van hun eerste taal, dit noemt men interferentie. Men gaat dus de regels van de moedertaal gaan gebruiken bij de tweede taal. Interferentiefouten zijn dus fouten eigen aan een normale tweedetaalverwerving.

Taalverwerving bij successieve meertaligheid

Tweedetaalverwervers gaan op hun negende levensjaar het klanksysteem van het Nederlands onder de knie hebben. Toch zijn er kinderen die moeite hebben met de klanken die in hun eigen taal niet betekenisonderscheidend zijn.

Wat de woordenschat betreft, zijn de verschillen tussen eerstetaalverwervers en tweedetaalverwervers groot als we louter kijken naar de woordenschat in het Nederlands.

Zij hebben al begrippen of concepten ter beschikking in hun eerste taal en moeten alleen nog de juiste naam in het Nederlands erbij leren. Begrippen of concepten zijn een geheel van betekenissen, associaties, ideeën en beelden dat verbonden is aan een woord of begrip.

Meertalige kinderen hebben altijd een beperktere woordenschat in één taal. Ze krijgen gemiddeld minder aanbod per taal en het taalaanbod is in vele gevallen verdeeld over twee contexten (thuis en de school). Bij meertalige kinderen groeit de woordenschat dus langzamer.

Woordvinding is het snel kunnen oproepen van een gekend woord. Woordvindingproblemen horen ook bij de typische ontwikkeling van een tweedetaalverwerving. Talen zitten niet gescheiden, maar zijn met elkaar verbonden in de hersenen. Er zijn dus associaties over de talen heen. Woordenschat die lijkt op de thuistaal, die een overeenkomst heeft in vorm, zal ook gemakkelijker worden opgeroepen, bijv. tomaat/tomato/tomate. De frequentie waarmee het woord wordt gebruikt in de moedertaal speelt natuurlijk ook een rol bij de woordvinding.

Tweedetaalverwervers hebben niet zoals eerstetaalverwervers een fase van brabbelen in de tweede taal. Zij slaan deze fase over en beginnen meteen met woorden. Ze maken vanaf het begin dus al één- of tweewoordzinnen.

Als tweedetaalverwervers beginnen met het leren van een tweede taal komen er weinig vervoegingen of verbuigingen in hun taal voor. Tweedetaalverwervers hebben een typische volgorde waarin ze de vervoeging en verbuigingsregels van het Nederlands verwerven. Zo gaan ze eerst de voltooide deelwoorden gebruiken. Er is ook een vaste verwervingsvolgorde voor het leren bouwen van zinnen. Zo maken ze eerst zinnen met zelfstandige werkwoorden.

(Lees verder onder de afbeelding)

STOS diagnosticeren bij meertalige kinderen

Meertaligheid is geen risicofactor voor een taalontwikkelingsstoornis. De prevalentie (het voorkomen van) een taalontwikkelingsstoornis ligt niet hoger bij meertalige kinderen. Maar doordat de taalontwikkeling bij meertalige kinderen anders verloopt, is het soms lastig om een STOS te diagnosticeren. Hoe komt dat en wat zijn handige hulpmiddelen? Je komt het hier te weten.

Onder- of overdiagnose?

Een hardnekkige misvatting is zeker dat meertaligheid de oorzaak is van een taalontwikkelingsstoornis en dat er een hogere prevalentie is van STOS bij kinderen die opgroeien in een meertalige context.

Bij meertalige kinderen is er wel meer risico op een foutieve diagnose. Je kan een fout maken in twee richtingen, namelijk een onderdiagnose of een overdiagnose. Bij een onderdiagnose ga je een kind met een taalontwikkelingsstoornis ten onrechte beoordelen als een kind met een blootstellingsachterstand. Bij een overdiagnose zal je een kind met een blootstellingsachterstand (een taalachterstand door onvoldoende taalaanbod in het Nederlands) gaan beoordelen als een kind met een taalontwikkelingsstoornis. De meest gemaakte fouten zijn overdiagnose. Je wil uiteraard een kind niet ten onrechte ontzien van hulpverlening.

Een hardnekkige misvatting is dat meertaligheid de oorzaak is van een taalontwikkelingsstoornis (...) Bij meertalige kinderen is er wel meer risico op een foutieve diagnose.

Aandachtspunten bij diagnosestelling

Het stellen van de juiste diagnose is een uitdaging. Je kan pas van een taalontwikkelingsstoornis spreken als de problemen zich ook voordien in de moedertaal van het kind, dus in alle talen. Dit is natuurlijk heel lastig als de onderzoeker zelf de moedertaal van het kind niet kent. Daarnaast stoot je ook nog op andere problemen, namelijk een gebrek aan gestandaardiseerd materiaal. Het zomaar gaan vertalen van een bestaande taaltest genormeerd voor ééntalig Nederlandstalige kinderen, is geen oplossing. Afgezien van het feit dat dit statistisch niet correct is, zit je ook nog met het probleem dat een test cultuursensitief is. Je zou dus appelen met peren vergelijken.

Een ander probleem is ook dat de kenmerken van een taalontwikkelingsstoornis bij eentalige kinderen typische kenmerken zijn voor meertalige kinderen die hun taal nog volop aan het ontwikkelen zijn. De meeste kinderen groeien immers op in een context van successieve tweetaligheid waarbij er een onevenwicht is in taalaanbod tussen de thuistaal en het Nederlands, dat doorgaans de schooltaal is. In je moedertaal leer je de concepten eigen aan een dagelijkse taal en in de tweede taal (het Nederlands als schooltaal) leer je de meer academische taal, een taal die voortbouwt op de dagdagelijkse taal.

Hulpmiddelen voor een correcte diagnose

Als je als logopedist de moedertaal van het kind niet zelf kan beoordelen, dan kan je een beroep doen op genormeerde oudervragenlijsten. Je vraagt dan aan de ouder om de taalontwikkeling van hun kind te beoordelen. Er zijn wetenschappelijke studies die kunnen aantonen dat ouders wel degelijk een betrouwbare bron van informatie zijn over de ontwikkeling van de moedertaal van hun kind. Enkele voorbeelden van vragenlijsten zijn de AMK (Anamnese Meertalige Kinderen) of de ALDeQ-NL (Alberta Language and Developmental Questionnaire).

Je kan ook aan testmodificatie doen. Testmodificatie zijn wijzigingen in de instructie en/of scoring van een gestandaardiseerde test. Het nadeel is wel dat je dan geen gebruik meer kan maken van de normering en je louter kwalitatieve informatie bekomt.

Je kan ook gebruik maken van interferentielijsten. Dit zijn lijsten die voor elke moedertaal een opsomming geven van fouten in het Nederlands door interferentie met de structuur van de moedertaal. Als kinderen vooral interferentiefouten maken, dan weet je dat dit niet komt door een taalontwikkelingsstoornis. Het betreft dan een taalachterstand door te weinig blootstelling aan het Nederlands, een blootstellingsachterstand dus.

De logopedist kan ook een spontane taalanalyse doen. Bij een spontane taalanalyse wordt de taal van het kind ontlokt door samen te spelen of een verhaal te laten vertellen. De logopedist kan dan analyseren of er klinische markers zijn voor een taalontwikkelingsstoornis. Dit zijn kenmerken of fouten die kinderen maken eigen aan een taalontwikkelingsstoornis. Voorbeelden van klinische markers zijn: het maken van meer grammaticale fouten, kortere uitingen, verminderd zinsbegrip. Meertalige kinderen met een taalontwikkelingsstoornis hebben in al hun talen samen een beperktere expressieve woordenschat. Ze hebben het moeilijk met verhaalopbouw en met het nazeggen van nonsenswoorden.

Maar de meest effectieve en betrouwbaarste manier blijft natuurlijk een analyse van de taal in de moedertaal. Helaas is dit in de praktijk niet altijd gemakkelijk realiseerbaar.

We hebben nu ook een protocol voor logopedisten rond taaldiagnostiek bij meertalige kinderen. Dit protocol is tot stand gekomen op basis van wetenschappelijk onderzoek aan de Thomas More Hogeschool (Mostaert-Leysen, 2024). Het protocol is helaas maar een screeninginstrument en onvoldoende om een diagnose van taalontwikkelingsstoornis te stellen bij meertalige kinderen, maar het is zeker een waardevol instrument dat bijdraagt aan de diagnostiek van taalontwikkelingsstoornissen bij meertalige kinderen.

(Lees verder onder de afbeelding)

Therapie voor meertalige kinderen met STOS

Meertalige kinderen met STOS krijgen op school te maken met extra uitdagingen. Maar ook voor de logopedist vormt de meertaligheid een extra aandachtspunt, ook al zijn er heel wat gelijkenissen met de therapie voor eentalige kinderen. Lees verder als je wil weten hoe je de therapie aanpakt.

Uitdagingen op school

Meertalige kinderen hebben vooral een tekort aan woordenschat met betrekking tot dagdagelijkse taal en in het bijzonder een tekort aan woordenschat rond werkwoorden. Dit is een cruciale factor voor het bouwen van een zin. In elke zin moet immers een werkwoord staan. De woordenschat bij meertalige kinderen is trouwens een goede voorspeller voor de grammaticale vaardigheden binnen één taal, alsook een grote voorspeller voor de leesvaardigheid.

Veel hangt af van de mate waarin ze thuis opgroeien in een taalstimulerende context. Thuis leer je immers de woordenschat horend bij een dagelijkse taal. Een goed taalaanbod in de moedertaal is immers de ideale kapstok om je tweede taal aan vast te haken. Het is dus belangrijk dat ouders tips en tricks krijgen om taalstimulerend te werken thuis. In dat verband verwijzen we graag naar de website van het Foyer in Brussel. Ze hebben een project, PIM genaamd. Dit is de afkorting voor ‘Partners in Meertaligheid’. Op de site zijn filmpjes ter beschikking in verschillende talen om ouders tips en tricks te verschaffen. 

Therapeutische aanpak

Bij logopedisten krijg je ook wel eens de misvatting dat als je directe taaltherapie geeft aan het kind (in het Nederlands dus) dat ook de moedertaal van het kind erop vooruit zal gaan. Dit is niet zo. Wil je een taalontwikkelingsstoornis aanpakken in de moedertaal, dan zou je directe taaltherapie moeten geven in de moedertaal zelf.

Er zijn heel wat gelijkenissen tussen de therapie voor eentalige en meertalige kinderen met STOS. Zo is het voor alle kinderen met STOS (eentalig of meertalig) belangrijk om multisensorieel te werken. Je gebruikt alle kanalen om de taal aan te leren: visueel, auditief, tactiel-kinesthetisch. Je kan ondersteunen met iconische gebaren, pictogrammen, kleuren, foto’s, enzovoort. Het is voor alle kinderen met STOS belangrijk om woordenschat uit te breiden aan de hand van semantische clustering: het maken van een woordenspin waarin alle woordsoorten voorkomen.

Bij een meertalig kind met STOS ga je meer focussen op dagelijkse woordenschat. Je kan ook gebruik maken van wat men noemt de sandwichmethode. Je laat het Nederlandse woord horen vervolgens het woord in de thuistaal en dan opnieuw het Nederlandse woord. Aan de ouders geef je best het advies om thuis consequent de taal te spreken die ze zelf het beste beheersen.

Nog enkele tips

Probeer indien mogelijk zoveel mogelijk de ouders te betrekken en te laten deelnemen aan de therapie. Het is ook raadzaam om in te zetten op ouderbegeleiding, tips en tricks voor thuis om taalstimulerend bezig te zijn. Stimuleer de ouders om ook eens verhaaltjes te vertellen en boekjes voor te lezen in hun thuistaal.

Hoe beter het kind zijn thuistaal kent, hoe beter de kapstok is om het Nederlands aan vast te haken.

Met dank aan Françoise Cours, logopedist in het Centrum voor Ambulante Revalidatie.


Kom hier meer te weten over onderzoek en behandeling van STOS

Betrek zoveel mogelijk de ouders en laat hen deelnemen aan de therapie

Ook interessant